Wij gebruiken cookies om het gebruik van de website te analyseren en het gebruiksgemak te verbeteren. Lees meer over cookiesSluiten

Log in om de beveiligde documenten te downloaden

Artikel 19  Arbeidstijdberekening rijdende werknemers
    1. Toerwagenritten/ongeregeld vervoer/pendelvervoer

      De arbeidstijd van rijdende werknemers bedraagt 5/6 van de diensttijd. Hierop bestaan de volgende uitzonderingen:

      a. Bij meerdaagse reizen wordt de arbeidstijd geacht te zijn: op de eerste en laatste kalenderdag 5/6 van de diensttijd volgens de tachograaf met een minimum van acht uur netto arbeidstijd per dag. Voor elke tussenliggende dag wordt voor de loonberekening acht uur netto arbeidstijd in aanmerking genomen.
      Voorafgaande en/of aansluitende andere (rij)werkzaamheden dan verbonden aan de meerdaagse reis worden - voor zover de chauffeur niet tussentijds terugkeert op standplaats - voor de urenberekening als hiervoor bedoeld aangemerkt als onderdeel van de meerdaagse reis.
      b. De regeling onder a. geldt niet in de hieronder genoemde situaties:
      • Indien de chauffeur tijdens een meerdaagse reis in opdracht van de werkgever een rit rijdt ten behoeve van een ander reisgezelschap dan dienen de uren - voor zover het minimum van acht uur netto per kalenderdag wordt overschreden - afzonderlijk vergoed te worden.
      • Indien een chauffeur na 20:00 uur vertrekt, stilstaat en minimaal aaneengesloten 9 uur rust en beschikt over een hotelkamer, vervolgens weer vertrekt en voor 05:00 uur de volgende ochtend op standplaats terug keert, dan wordt dit gezien als 2 diensten met een minimum van 8 uur arbeidstijd per dienst.

      c. Bij pendelvervoer, meerdaagse reizen en internationale lijndiensten wordt onder diensttijd eveneens verstaan de tijd gemoeid met het vervoer van en naar de plek waar de rit aanvangt respectievelijk eindigt.

      d. De tijd tussen twee diensttijden wordt niet voor de loonberekening in aanmerking genomen ook niet indien deze periode minder dan 9 uur omvat.

      e. Voor elke 24 uur tussen het einde van de heenreis en het begin van de terugreis van een pendel moet 8 uur netto arbeidstijd in aanmerking worden genomen.

      f. De arbeidstijd bij dagtochten wordt als volgt berekend: 5/6 × totale diensttijd (het moment waarop de dienst wordt aangevangen, inclusief eventuele rusttijd, onderbrekingen en pauzes buiten standplaats tot het moment waarop de dienst wordt beëindigd) met een maximum van 16 uur netto.

      g. De regeling onder f geldt niet in de hieronder genoemde situaties:

      1. Indien de werkzaamheden buiten standplaats worden onderbroken door een nachtrust van ten minste 9 uur en deze omvat de periode van 00:00 uur tot 04:00 uur dan mag deze nachtrust op de voor de loonberekening in aanmerking te nemen uren in mindering worden gebracht. Hierbij geldt de uitdrukkelijke voorwaarde dat de nachtrust in een eenpersoonshotelkamer met douche en toilet wordt doorgebracht. Werkgever en werknemer kunnen gezamenlijk een dispensatieverzoek over de eenpersoonskamer indienen (artikel 61).

      2.  Voor ritten waarbij de chauffeur,

      -    binnen 24 uur terugkeert op standplaats; en

      -    de groep niet vervoert tot de eindbestemming; en
      -    deze groep niet binnen 24 uur terugkeert op haar vertrekpunt; en

      -    na een rustperiode van meer dan 9 uur weer wordt ingezet voor de terugreis met een andere groep, geldt dat - onder de voorwaarde dat door de werkgever zal worden gezorgd dat er op de plaats van onderbreking een eenpersoonshotelkamer met douche en toilet beschikbaar is - de te betalen arbeidstijd 6/6 van de totale diensttijd minus 8 uur bedraagt, dit met een minimum van 10 uur netto.

      h. Indien de aaneengesloten diensttijd korter is dan twee uur, is de arbeidstijd 6/6 van de diensttijd.

 

  1. Groepsvervoer en openbaar vervoer
    1. De arbeidstijd van rijdende werknemers bedraagt 6/6 van de diensttijd.
    2. Voor het openbaar vervoer gelden verder de bepalingen van hoofdstuk 7.

     

    1. Pauze
      1. Bij de uitvoering van groepsvervoer en openbaar vervoer geldt dat éénmaal per diensttijd een onderbreking van minder dan 61 minuten niet geacht wordt arbeidstijd te zijn.
      2. De pauze van minder dan 61 minuten tussen een 6/6 en een 5/6 rit, tussen een 5/6 en een 6/6 rit en tussen 5/6 ritten dient als arbeidstijd te worden aangemerkt.