Log in om de beveiligde documenten te downloaden

Artikel 38  Dienstdoen in Openbaar Vervoer op de vrije dag
  1. Intrekking van een vrije dag vindt slechts plaats - be­houdens in situa­ties die niet aan de werkgever kunnen worden verweten of door hem waren te voorzien - in over­leg met betrokkene.
  2. Indien een werknemer, belast met de uitvoering van open­baar ver­voer, wegens dienstbelang arbeid moet verrichten op een roos­ter­vrije dag, voorkomende in een dienstrooster als bedoeld in artikel 2.4:3 ATB Vervoer (Stb. 1998, 125), dan wordt hem - met in­achtne­ming van het in lid 3 bepaalde - daarvoor in de plaats ter­stond een andere roostervrije dag aangewezen, welke binnen 21 kalender­dagen na de oor­spronkelijke moet worden genoten en ont­vangt hij een toeslag wegens verschuiving van 35% van het dagloon.
  3. Kan uit hoofde van dienstbelang geen vervangende vrije dag worden aangewezen, dan dient het werken op een roos­tervrije dag vergoed te worden met een toeslag van 100% van het uurloon voor elk op die dag gewerkt uur, zonder dat de gewerkte uren voor de over­uren­bereke­ning, bedoeld in artikel 26, in aanmerking mogen worden genomen. In het geval dat op de vrije dag minder dan 4 uur arbeid wordt ver­richt, zal een minimum beloning van 4 uur tegen 100% extra worden toegekend.
  4. Het in de leden 2 en 3 bepaalde, geldt uitsluitend indien de rooster­vrije dagen gelegen zijn in de periode van 8 dagen, volgen­de op de dag waarop de aanzegging om dienst te doen, is gege­ven. 
  5. Het in lid 2 bepaalde geldt niet, indien er sprake is van ver­schui­ving van een roostervrije dag, welke met weder­zijds goedvin­den heeft plaats­gevonden.