Wij gebruiken cookies om het gebruik van de website te analyseren en het gebruiksgemak te verbeteren. Lees meer over cookiesSluiten

Log in om de beveiligde documenten te downloaden

Op deze pagina vindt u, ten aanzien van de toepassing van de CAO voor het Besloten Busvervoer, een overzicht van veel gestelde vragen met bijbehorende antwoorden.

Kies hieronder een categorie en klik vervolgens op een vraag om ons antwoord te zien. De categorieën zijn ingedeeld overeenkomstig de hoofdstukindeling van de CAO Besloten Busvervoer. Staat uw vraag hier niet tussen, probeert u dan via de zoekfunctie op deze site het antwoord te vinden. Het kan zijn dat u ook op deze manier niet de informatie hebt gevonden die u zocht, neemt u dan contact met ons op. 


1. Algemeen

Ja, mits er sprake is van een algemeen verbindend verklaring van de CAO Besloten Busvervoer. Een algemeen verbindend verklaring wordt gepubliceerd in de Staatscourant. Elders op deze website is de tekst en de looptijd van de algemeen verbindend verklaarde CAO's terug te vinden.


De werknemersorganisaties (FNV Toer en CNV Vakmensen), Busvervoer Nederland (onderdeel van KNV) en de Stichting FSO kunnen u informatie verstrekken. Bij onduidelijkheid over de interpretatie van de CAO-tekst kunt u contact opnemen met de secretaris van CAO-partijen; de heer mr. O.P.C.M. Weterings, Postbus 154, 4100 AD Culemborg, telefoon: 0345-478 487.


Vanuit het oogpunt van eerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden dient tegenover het verrichten van werkzaamheden een normale CAO-vergoeding te staan, ook als het gaat om het 'rijden voor een goed doel'. CAO-partijen bieden werkgevers en werknemers de mogelijkheid om voorafgaand aan de rit dispensatie aan te vragen. Uw gemotiveerde verzoek om dispensatie kunt u richten aan de secretaris van CAO-partijen; de heer mr. O.P.C.M. Weterings, Postbus 154, 4100 AD Culemborg, telefoon: 0345-478 487.

Meer informatie over dispensatieverzoeken vindt u in artikel 51, de toelichting op de CAO en bijlage 10.


 

2. De Arbeidsovereenkomst

De CAO kent de volgende definities:

 

Een Parttimer: iedere werknemer, waarbij het urenaantal, gebaseerd op de arbeidsovereenkomst, op jaarbasis minimaal 52 uur, maar minder dan 2080 uur, bedraagt.

 

Voor parttimers (artikel 5) geldt dat de omvang van de dienstbetrekking dient te worden vastgelegd en dat zij dienen te worden ingeschaald (loontrede is afhankelijk van de ervaring in het besloten busvervoer). Daarnaast hebben zij aanspraak op vakantietoeslag en vakantie- en werkgelegenheidsdagen (respectievelijk de artikelen 43, 26 en 27). Voor rijdend personeel is standaard de spaarurenregeling van artikel 23 van toepassing. Er zijn echter uitzonderingen voor parttimers met een WW of een WIA/WGA-uitkering  (artikel 5 lid 4) en voor parttimers met kleine contracten en een all-in beloning (artikel 5 lid 5).

Voor werknemers met een dienstverband van gemiddeld 5 uur of minder per week (= 260 uur op jaarbasis) is het onder voorwaarden toegestaan om een all-in loon (dus inclusief verlofaanspraken en vakantietoeslag) overeen te komen. De voorwaarden zijn opgenomen in artikel 5 lid 5.

Indien een all-in loon is overeengekomen kan desgewenst worden afgesproken dat er geen gemiddeld aantal (basis)uren op maandbasis wordt uitbetaald. Zie hiervoor artikel 5 lid 5. Bij deze werknemers worden alle gewerkte uren uren maandelijks direct uitbetaald en is er geen spaar- of jaarurenregeling van toepassing. Uiteraard geldt er wel een verplichting om het aantal op jaarbasis afgesproken uren uit te betalen.  


De dienstbetrekking eindigt van rechtswege op het moment dat uw werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt (artikel 4 lid 3). Dit houdt in dat er geen verdere actie van de werkgever meer nodig is. Er is geen opzegtermijn en daarnaast is er geen toestemming nodig van het WERKbedrijf van het UWV.


Op grond van artikel 4 van de CAO Besloten Busvervoer dient de arbeidsovereenkomst ten minste de volgende punten te omvatten:

  • Naam, adres, woonplaats en geboortedatum van de werknemer;
  • De aanvangsdatum van het dienstverband;
  • De aard, de duur en de omvang van het dienstverband;
  • De functie met de bijbehorende loon(functie/trede)
  • Het van toepassing zijnde pensioenfonds;
  • De berekeningstermijn van het loon;
  • De betalingstermijn van het loon;
  • Het toegekend aantal ervaringsjaren;
  • De proeftijd (indien overeengekomen);
  • De standplaats.


Op de servicepagina van www.stichtingfso.nl kunt u modelarbeidsovereenkomsten vinden die aan bovenstaande eisen voldoen.


Nee, partijen zijn overeengekomen dat de M.U.P. overeenkomsten per 1-1-2017 moeten worden omgezet in parttime overeenkomsten. De omvang van deze parttime arbeidsovereenkomsten wordt in een vast urenaantal uitgedrukt en het urenaantal bedraagt op jaarbasis minimaal 52 uur, maar minder dan 2080 uur. Zie de artikelen 2 sub e en 5 lid 4 en 5.


 

3. Lonen en Functie-indeling

Met ingang van 1 januari 2015 geldt dat ieder jaar dat een parttime dienstverband (of M.U.P.-dienstverband zoals dat tot 1-1-2017 van toepassing was) voortduurt in aanmerking genomen wordt als volledig erva­ringsjaar (artikel 5 lid 2). In voorgaande CAO's was sprake van een naar rato opbouw van ervaringsjaren. 

De werknemers waarvan de arbeidsovereenkomst met ingang van 1-1-2017 wordt omgezet naar een parttime overeenkomst behouden het aantal ervaringsjaren waarop zij in 2016 recht hadden. Vanaf 2017 bouwen zij vervolgens hun ervaringjaren verder op. Zie artikel 35 lid 2 en lid 3.


Uiterlijk op de eerste dag van de betalingsperiode volgend op de betalingsperiode waarin arbeid is verricht, moet de werknemer de beschikking hebben over het loon, met dien verstande dat de betaling van de toeslagen maximaal 1 betalingsperiode later plaatsvindt. Zo dient het loon van de gewerkte uren van de maand mei uiterlijk 1 juni uitbetaald te zijn. De toeslagen volgen uiterlijk 1 juli. (artikel 35 lid 7).


Tredeverhoging vindt jaarlijks plaats op de datum van indiensttreding indien het dienstverband is ingegaan op de eerste van de maand of, indien het dienstverband is ingegaan op enig andere dag van de maand, op de eerste van de maand volgend op de datum van indiensttreding (artikel 35 lid 4).


Voor wat betreft de functie van de betreffende werknemer dient er allereerst aansluiting te worden gezocht bij één van de in bijlage 3 van de CAO opgenomen functieomschrijvingen. Zie daarvoor ook de in deze bijlage opgenomen handleiding. Naar aanleiding daarvan dient in artikel 44 te worden opgezocht in welke functiegroep CAO-partijen de betreffende functie hebben ingedeeld. Op basis daarvan kan aan de hand van de loontabel voor niet-rijdend personeel (bijlage 2) de correcte loonschaal worden vastgesteld. Daarbij dient uiteraard rekening te worden gehouden met de ervaring die de werknemer binnen de bedrijfstak besloten busvervoer in dezelfde of soortgelijke functie heeft opgebouwd.


Werknemers van 21 jaar en ouder dienen ten minste het wettelijk minimumloon te ontvangen. De overheid past de bedragen van dit minimumloon 2 keer per jaar aan de ontwikkeling van de gemiddelde CAO-lonen in Nederland aan. Dit gebeurt op 1 januari en 1 juli. Voor een jeugdige werknemer geldt, afhankelijk van de leeftijd, een bepaald percentage van het wettelijk minimumloon van een 21-jarige.

 

Voor het rijdend personeel geldt dat ongeacht de leeftijd de normale loontabel voor rijdend personeel van toepassing is.

 

Voor niet-rijdende, administratieve en technische werknemers geldt het volgende:
In artikel 35 lid 6 van de CAO Besloten Busvervoer zijn voor werknemers van jonger dan 21 jaar hogere dan de wettelijke percentages afgesproken. Voor een werknemer van 18 jaar geldt op grond van de CAO bijvoorbeeld een percentage van 70%. Het percentage dat voor het wettelijk minimum jeugdloon in aanmerking wordt genomen, bedraagt voor deze werknemer 50 % van het wettelijk minimumloon van een 21-jarige. Voor een werknemer beneden de leeftijd van 21 jaar kan dan ook niet worden volstaan met een betaling van het wettelijk minimum jeugdloon.
Voor werknemers van 21 jaar en ouder gelden de normale loontabellen.


Ook in zo’n geval moeten de CAO-verhogingen worden doorgevoerd. In artikel 33 is namelijk opgenomen dat de loonsverhogingen over de feitelijke lonen dienen te worden doorgevoerd. Gedurende de looptijd van de huidige CAO vinden deze verhogingen plaats op 1 januari 2020 (3,5%) en 1 januari 2021 (3,0%).


 

4. Werktijden en Arbeidstijdadministratie

Als de heenreis bij pendels langer heeft geduurd dan 18 uur dan dient de tussenliggende rusttijd op de plaats van bestemming minimaal 11 uur te bedragen. Verder dient de dagelijkse rusttijd voorafgaand aan de pendel minimaal 12 uur te bedragen en moet na afloop van de pendel een rust van 24 uur aaneengesloten worden genoten. Dit is geregeld in artikel 20 van de CAO.


Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om een deugdelijke en inzichtelijke administratie te voe­ren van de dagelijk­se door de werknemer vervulde arbeids­tijd. In deze administratie dient zichtbaar te zijn voor welke dagen (en bedragen) onderbrekings- en/of onregelmatigheidstoeslagen worden toegekend.

Daarnaast dient er duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen ongeregeld vervoer, meerdaagse reizen, internationaal lijndiensvervoer groepsvervoer en openbaar vervoer (artikel 16 lid 1 en 2). Dit onderscheid is van belang voor de vaststelling van de arbeidstijd (5/6, 6/6 of anderszins), voor de berekening van de eventueel verschuldigde onregelmatigheidstoeslag en voor het al dan niet in mindering mogen brengen van pauzetijden.

 

Voor een vaste chauffeur dient er, naast het bovenstaande, ook rekening gehouden te worden met de eventueel uit de verrichte werkzaamheden voort­vloeiende meer- en/of overuren. Teneinde de meer- en/of overuren te kunnen vaststellen, dienen de gewerkte uren per betalingsperiode te worden getotaliseerd en te worden vergeleken met de contracturen.

 

De admini­stratie dient ten ­minste te bevatten de elementen genoemd in de urenverantwoordingsstaat (bijlage 5a en b). Dit betekent dat er aparte saldi dienen te worden bijgehouden voor vakantiedagen (artikel 26), werkgelegenheidsdagen (artikel 27), compensatie rustdagen (artikel 15 lid 2 a 2), compensatie feestdagen (artikel 15 lid 2 a 1) en spaaruren (artikel 23) of jaaruren (artikel 24). Ook dient duidelijk aangegeven te worden op welke dag een werknemer een betaalde vrije dag of een rustdag geniet. Betaalde vrije dagen zijn: vakantiedagen, werkgelegenheidsdagen, doordeweekse feestdagen, compensatie rustdagen, compensatiefeestdagen en in tijd toegekende spaaruren.


In het geregelde vervoer (groepsvervoer en openbaar vervoer) mag er maximaal 1 onderbreking van korter dan 61 minuten (pauze) op de diensttijd in mindering worden gebracht (artikel 16 lid 1 b). Deze pauze hoeft niet noodzakelijkerwijs op standplaats doorgebracht te worden. Wel is het noodzakelijk dat de chauffeur tijdens deze pauze de beschikking heeft over sanitair en beschutting. Tevens is de chauffeur in deze tijd vrij om te gaan en staan waar hij wil en heeft hij derhalve geen bemoeienis met bijvoorbeeld de bus.

 

In het ongeregelde vervoer mogen er geen onderbrekingen van korter dan 61 minuten (pauzes) op de diensttijd in mindering worden gebracht. Ter compensatie van eventuele rusttijd, pauzes en onderbrekingen buiten standplaats wordt de diensttijd namelijk al met 1/6 verminderd.

 

De pauze van minder dan 61 minuten tussen een geregelde (6/6) en een ongeregelde rit (5/6), tussen een ongeregelde (5/6) en een geregelde rit (6/6) en tussen verschillende ongeregelde ritten (5/6) dient als arbeidstijd te worden aangemerkt. Zie ook artikel 16 lid 1 c.

Voor internationaal lijndienstvervoer geldt een aparte regeling. Op dit type vervoer is een pauzestaffel van toepassing waarbij de op de totale diensttijd in mindering te brengen pauze is genormeerd. Zie artikel 16 lid d. Meer of minder genoten pauze is voor de berekening van de te betalen arbeidstijd niet relevant.


Voor werknemers geldt een vijfdaagse werkweek, met een gemiddelde arbeidstijd van 40 uur. Per kalenderweek ontstaat derhalve een aan­spraak op 2 rustdagen. Als er in een betalingsperiode van een maand minder dan 8, 9 of 10 rustdagen (afhankelijk van het aantal weekenddagen in die betreffende maand) zijn genoten, dient per te weinig genoten rustdag 8 uur arbeidstijd op het totaal aantal gewerkte uren in mindering te worden gebracht. Met deze in mindering gebrachte uren wordt een betaalde vervangende rustdag (compensatie rustdag) opgebouwd. Voor parttimers is deze regeling naar rato van toepassing.

 

De vervangende vrije dag kan in een rustige periode in de vorm van een halve of hele compensatiedag worden teruggegeven aan de chauffeur. Dit dient plaats te vinden vóór de afrekendatum die in het kader van de spaar- of jaarurenregeling (als bedoeld in de artikelen 23 of 24) is afgesproken. Compensatie rustdagen kunnen pas worden teruggegeven als deze zijn opgebouwd. Deze opgebouwde compensatie rustdagen mogen pas worden toegekend als alle rustdagen behorende bij de betreffende betalingsperiode zijn genoten.

 

De overgebleven compensatie rustdagen dienen op het afrekenmoment van de spaar- of jaarurenregeling à 135% te worden uitbetaald. Een uitzondering op de verplichte uitbetaling geldt voor de compensatie rustdagen die zijn opgebouwd in de maand voorafgaande aan de afrekendatum. Deze mogen desgewenst nog in het volgende kwartaal in tijd worden gecompenseerd.

De cao stelt eisen waar een hele of halve vrije dag aan moet voldoen! In artikel 2 sub u lid 2 is dit uitgewerkt. 


Meer informatie over rustdagen en compensatie rustdagen vindt u in artikel 17.


Voor de op een doordeweekse feestdag uitgevoerde werkzaamheden bouwt een werknemer een vervangende vrije dag (compensatie feestdag) op. De op deze feestdag gewerkte uren worden bovendien voor de loonberekening in aanmerking genomen. Tevens is er voor deze werkzaamheden een onregelmatigheidstoeslag (als bedoeld in de artikelen 11 en 38) verschuldigd.

 

De vervangende vrije dag dient te worden genoten vóór het afrekenmoment van de overeengekomen spaar- of jaarurenregeling (als bedoeld in de artikelen 23 of 24). Voor een fulltimer heeft de compensatie feestdag, ongeacht de omvang van de op de doordeweekse feestdag uitgevoerde werkzaamheden, een waarde van 8 uur. Voor een parttimer geldt deze bepaling naar rato van het contractueel overeengekomen aantal arbeidsuren. Zie ook artikel 5.


Een doordeweekse feestdag waarop niet is gewerkt, dient te worden doorbetaald. Indien er gereden wordt volgens een dienstrooster dient het aantal uren te worden doorbetaald dat volgens het voor de betreffende werknemer geldende dienstrooster zou hebben gegolden. Indien er niet gereden wordt volgens een dienstrooster dient er voor een fulltimer 8 uur netto arbeidstijd te worden aangehouden. Voor een parttimer geldt deze bepaling naar rato van het contractueel overeengekomen aantal arbeidsuren. Zie ook artikel 15 en 25.


Ja, ook in deze situatie dient voor de eerste kalenderdag 8 uur netto arbeidstijd in aanmerking te worden genomen. Zie ook artikel 16 lid 2 a.

 

Een zelfde verhaal geldt indien de chauffeur na een meerdaagse reis bijvoorbeeld om 01:30 uur op standplaats terugkeert. Feitelijk wordt de reis in zo’n geval met een dag verlengd. Voor de op deze laatste kalenderdag verrichte werkzaamheden dient er 8 uur netto arbeidstijd te worden aangehouden.


Voorafgaande en/of aansluitende andere (rij)werkzaamheden dan verbonden aan de meerdaagse reis worden - voor zover de chauffeur niet tussentijds terugkeert op standplaats - voor de urenberekening aangemerkt als onderdeel van de meerdaagse reis. Zie ook artikel 16 lid 2 a.

 

Voorbeeld:

Als de chauffeur bijvoorbeeld een groepsvervoerrit rijdt van 2,5 uur en aansluitend begint met de meerdaagse reis waarvoor hij de eerste dag 5 uur rijdt, dan dient voor deze dag in totaal 8 uur netto arbeidstijd in aanmerking te worden genomen.

Komt de chauffeur tussentijds wel terug op standplaats (bijvoorbeeld om van bus te wisselen), dan dient er 2,5 uur netto arbeidstijd voor de groepsvervoerrit en daarnaast 8 uur netto arbeidstijd voor de eerste dag van de meerdaagse reis te worden aangehouden.


Conform artikel 16 lid 2 sub d en het Skills-arrest wordt onder diensttijd eveneens verstaan de tijd gemoeid met het vervoer van en naar de plek waar de rit aanvangt respectievelijk eindigt. In de praktijk betekent dit dat de meerdaagse reis aanvangt c.q. eindigt op het moment dat de chauffeur van standplaats vertrekt dan wel op standplaats terugkeert (met een touringcar dan wel een personenauto). In dit kader worden aan- en afvoerritten beschouwd als onderdeel van de meerdaagse reis en deze dienen dan ook als zodanig in de uren- en loonadministratie te worden verwerkt.


 

5. Meeruren en Overuren

Voor rijdende werknemers zijn overuren de uren waarmee de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd van 40 uur wordt overschreden. Overuren dienen per betalingsperiode van een kalendermaand of 4 weken berekend te worden, met inachtneming van rustdagen en eventuele compensatierustdagen, als bedoeld in artikel 17 en de spaarurenregeling van artikel 27 of de jaarurenregeling van artikel 28.

 

Voor niet rijdende werknemers zijn overuren de uren waarmee de wekelijkse arbeidstijd van 40 uur per kalenderweek wordt overschreden. Overuren dienen per week te worden vastgesteld en vervolgens per betalingsperiode van een kalendermaand of 4 weken te worden afgerekend.

Het bovenstaande is geregeld in artikel 25 lid 1.


Voor een werknemer met een parttime dienstverband geldt dat de uren welke de arbeidsuren overschrijden tussen zijn contractueel overeengekomen uren en het aantal arbeidsuren geldende voor een fulltime dienstverband geen overuren zijn in de zin van artikel 26. Over deze meeruren is dan ook geen overurentoeslag verschuldigd.

Over de meeruren worden vakantiedagen, werkgelegenheidsdagen en vakantietoeslag opgebouwd conform artikel 8. Werkgever en werknemer kunnen overeenkomen dat deze saldi eenmaal per jaar worden uitbetaald. Tevens worden deze uren meegenomen in de afdracht van de pensioenpremie. Zie ook artikel 25 lid 2.


Voor niet riidende werknemers kan - uitgezonderd directiesecretaresses functies op P&O-gebied en functies in de boekhouding - in overleg een spaar- of jaarurenregeling als bedoeld in artikel 23 of 24 worden overeengekomen. Voor niet rijdend personeel zonder een jaar- of spaarurenregeling dienen eventuele meer- dan wel overuren per betalingsperiode van een kalendermaand of 4 weken te worden afgerekend (artikel 22 lid 1 a).


De uren als genoemd in artikel 27 worden in overleg tussen werkgever en werknemer in vrije tijd op standplaats opgenomen in hele of halve dagen (tenzij tussen werkgever en werknemer iets anders wordt overeengekomen).

Naar keuze van de werknemer wordt de overurentoeslag van 35% hetzij uitgekeerd in tijd (door toevoeging aan het spaaruren tegoed) dan wel in geld.

Werkgever en werknemer kunnen met betrekking tot de uren die de 100-uursgrens overschrijden (de eerste 100 overuren worden als verplichte spaaruren aangemerk; bij parttimers geldt dit aantal naar rato van de omvang van het dienstverband) in onderling overleg afspreken dat die uren: volledig worden uitbetaald, als spaaruren worden aangemerkt of worden vergoed volgens een combinatie van de hierboven genoemde mogelijkheden.

De bovenstaande afspraken moeten jaarlijks gemaakt worden en schriftelijk worden vastgelegd. Meer informatie vindt u in artikel 27.

 

Wil er sprake kunnen zijn van een jaarurenregeling (artikel 28) dan dient deze sowieso schriftelijk te worden overeengekomen. Binnen de geboden mogelijkheden kunnen de werkgever en werknemer, vergelijkbaar aan de hiervoor genoemde spaarurenregeling, een keuze maken.

 

Voor zowel de spaar- als de jaarurenregling is in de CAO een modelovereenkomst opgenomen (Bijlagen 5a en 5b). Zie ook de modellen op de servicepagina van www.stichtingfso.nl.

Opgemerkt wordt nog dat zolang er niet schriftelijk een jaarurenregeling is overeengekomen er een (verplichte) spaarurenregeling van toepassing is.


Nee, het is niet toegestaan om met minuren (of negatieve uren) te werken. Er is slechts verrekening mogelijk tot en voor zover er in voorgaande periodes een positief spaarurensaldo is opgebouwd. Is er geen saldo meer, is dat saldo niet toereikend of stemt de werknemer niet in met toekenning van spaaruren ter compensatie van te weinig gewerkte uren, dan komen de te weinig gewerkte uren voor rekening van de werkgever. Verrekeningen met andere rechten zoals vakantiedagen, werkgelegenheidsdagen en compensatiedagen zijn niet toegestaan.


In artikel 23 lid 2 a is vastgelegd dat de spaaruren in overleg tussen de werkgever en de werknemer in vrije tijd (in hele of halve dagen) op standplaats worden opgenomen. Dit is de standaardregeling. Er kan eventueel een andere regeling dan het opnemen in halve of hele dagen in vrije tijd worden overeengekomen, zoals een salderingsregeling. Dit laatste houdt in dat in voorgaande betalingsperiodes te veel gewerkte uren worden gebruikt om in een betalingsperiode te weinig gewerkte uren aan te vullen tot het aantal contracturen. 


De spaarurenregeling geldt voor rijdende werknemers, tenzij er een (schriftelijke!) jaarurenregeling is overeengekomen (zie artikel 23 lid 1 en 24 lid 3).

Voor niet rijdend personeel (met uitzondering directiesecretaresses, functies op P&O gebied en functies in de boekhouding) kan in overleg een spaarurenregeling of jaarurenregeling worden overeengekomen. 

Om van alle mogelijkheden binnen de spaarurenregeling gebruik te kunnen maken, dient deze echter ook schriftelijk en met elke werknemer afzonderlijk te worden overeengekomen. Zie ook het model op de servicepagina van www.stichtingfso.nl.


Met alle werknemers - uitgezonderd directiesecretaresses, functies op P&O-gebied en functies in de boekhouding - waarmee een arbeidsovereenkomst voor ten minste 7 maanden is overeengekomen kan een jaarurenregeling worden afsproken. Voor een rijdende werknemer met een contract voor minder dan 7 maanden is automatisch de spaarurenregeling van toepassing. De jaarurenregeling dient verplicht schriftelijk overeengekomen te worden. Voor het maken van een aantal specifieke afspraken dient bij de jaarurenregeling een schriftelijke overeenkomst te worden opgesteld. Zie ook de modellen op de servicepagina van www.stichtingfso.nl.


 


Ja, u mag deze regeling in laten gaan op elke dag van elke maand. Administratief gezien is dat echter niet altijd de meest handige keuze.


Elk uur dat door een fulltimer gewerkt wordt nadat het vooraf overeengekomen aantal te werken jaaruren is overschreden, wordt aangemerkt als een overuur. Over elk overuur is 35% overurentoeslag verschuldigd. Deze toeslag wordt maandelijks berekend over de uren die - na aftrek van eventueel te weinig genoten rustdagen - uitgaan boven 173,33 uur. 
 

Bij een parttimer is eerst sprake van overuren indien in enige maand meer gewerkt wordt dan 173,33 uur. De gewerkte uren tussen het overeengekomen aantal contracturen en het voor een fulltimer geldende aantal van 173,33 uur worden aangemerkt als meeruren. Over de meeruren dient rekening gehouden te worden met de opbouw van vakantietoeslag, verlofrechten en pensioenaanspraken.

 

Op de einddatum van de jaarurenregeling dienen de extra gewerkte uren verplicht te worden afgerekend, dit geldt zowel voor de fulltimer als de parttimer.

Een tekort aan uren (er is minder gewerkt dan de vooraf overeengekomen jaarurenafspraak) aan het einde van de jaarurenregeling is een werkgeversrisico. U betaalt de werknemer zijn normale functieloon. Bij een opvolgende jaarurenovereenkomst start u weer op nul, u mag niet starten met het oude negatieve saldo. Verrekeningen met andere rechten zoals vakantiedagen, werkgelegenheidsdagen en compensatiedagen zijn niet toegestaan.


Nee, dit is niet mogelijk. De CAO Taxivervoer biedt deze mogelijkheid niet. Eventueel kan gewerkt worden met twee aparte contracten.


Er is nog steeds een aparte jaarurenregeling voor het schoolvervoer, zie artikel 8 van de CAO. Met ingang van de CAO (2015-2016) zijn er nauwelijks verschillen met de 'gewone' jaarurenregeling zoals vastgelegd in artikel 24.


De schooljaarurenregeling (artikel 8) is specifiek bedoeld voor de werknemer die op parttime basis uitsluitend schoolvervoer verricht. Aan het begin van het schooljaar wordt een inschatting gemaakt van het aantal uren dat tijdens het schooljaar zal worden gereden. De uren, die feitelijk in 40 weken worden gereden, worden gedeeld door 12 maanden, zodat maandelijks hetzelfde bedrag aan salaris wordt betaald. Op deze manier is de werknemer ook tijdens de schoolvakanties verzekerd van inkomsten. Bij de start van het nieuwe schooljaar worden de eventueel meer gemaakte uren uitbetaald. De minder gemaakte uren zijn voor rekening van de werkgever.

 

Ook bij een schooljaarurenregeling houdt de werknemer recht op aanspraken qua vakantiedagen, werkgelegenheidsdagen, feestdagen en vakantietoeslag. Er kunnen desgewenst afspraken gemaakt worden over het opnemen van verlofaanspraken in de vakantieperiodes.

 
Bij vervoer dat sterkt lijkt op schoolvervoer mag ook de schooljaarurenregeling worden toegepast.

 

Voor het overige zijn de regels van de jaarurenregeling (artikel 24) van toepassing.


 

6. Toeslagen en Vergoedingen

Een chauffeur wordt gecompenseerd voor een zogenaamde “gebroken dienst”. Ter compensatie van rustperioden langer dan 1 uur (en korter dan 8 uur) dient per dienst een onderbrekingstoeslag te worden toegekend. Onder een onderbreking (van de diensttijd) wordt verstaan de tijd waarover een chauffeur op standplaats vrij kan beschikken en dus géén werkzaamheden verricht. 

Voor zover de totale diensttijd meer dan 12 uur bedraagt en er meer dan één onderbreking als hiervoor bedoeld plaatsvindt, worden per dienst maximaal twee onderbrekingstoeslagen toegekend. Meer informatie over deze toeslag is opgenomen in artikel 37 van de CAO.


De verminderde onderbrekingstoeslag mag alleen worden toegekend wanneer de werknemer de bus (of ander gemotoriseerd vervoer nadat hiervoor schriftelijke dispensatie is verleend door CAO-partijen) op vrijwillige basis mee naar huis neemt en wel indien de rit eindigt op of nabij de plaats waar de werknemer woonachtig is en de rit volgend op de onderbreking ook op deze plaats aanvangt. Zie ook artikel 37.


Voor werkzaamheden welke binnen een termijn van 24 uur worden uitgevoerd, geldt het volgende:

Er wordt vanuit gegaan dat één maaltijd per dienst van huis meegenomen kan worden en binnen 4 uur na aanvang van de dienst genoten wordt. Deze wordt dus niet vergoed.

 

Bij een diensttijd van 11 uur of meer, voor zover niet geheel gelegen tussen 07:30 uur en 19:00 uur, bedraagt de maaltijdvergoeding maximaal € 18,50. Bij een diensttijd van 14 uur of meer bedraagt de maaltijdvergoeding maximaal € 29,50.

 

Per reis worden maximaal twee maaltijden vergoed, behoudens in gevallen waarin door calamiteiten of onvoorziene omstandigheden de reis onverhoopt langer duurt dan 24 uur.

 

Er bestaat geen aanspraak op de maaltijdvergoeding indien:

  • er op een andere wijze in de maaltijd is voorzien; of
  • de diensttijd geheel valt tussen 07:30 uur en 19:00 uur; of
  • er sprake is van een aaneengesloten onderbreking van de diensttijd van minimaal 120 minuten op standplaats.

 

Voor meerdaagse reizen geldt het volgende:

Per maaltijd wordt het bedrag van de ingeleverde bon of bonnen vergoed, tot de in artikel 32 lid 3 sub a genoemde maximumbedragen. Indien nodig worden deze bedragen jaarlijks aangepast. Voor landen die niet zijn genoemd geldt per dag een maximumbedrag van € 11,00 voor de lunch en € 18,50 voor het diner.

 

Indien er geen voorziening voor ontbijt is getroffen, ontvangt de werknemer een vergoeding van maximaal € 8,00 per dag; dit op basis van een fiscaal acceptabele bon.

 

Er wordt vanuit gegaan dat één maaltijd op de eerste dag van huis wordt meegenomen en binnen 4 uur na aanvang dienst genoten wordt. De overige dagen worden maximaal 3 maaltijden per dag vergoed.

 

Meer informatie vindt u in artikel 32, leden 1, 2 en 3.


Declaraties worden alleen vergoed als een fiscaal acceptabele (kassa)bon wordt ingeleverd.

Op een fiscaal acceptabele bon staat ten minste vermeld:

(1)  naam van de leverancier (gedrukt, geprint of via een bedrijfsstempel);

(2)  datum;

(3)  omschrijving van het geconsumeerde;

(4)  bedrag.

Bonnen waar de vier bovengenoemde punten niet op staan, worden niet uitbetaald! Dus geen (fiscaal acceptabele) bon is geen vergoeding. Handgeschreven bonnen zonder bedrijfsstempel worden ook niet uitbetaald. Indien op de bon een alcoholische consumptie vermeld staat, dan wordt deze consumptie niet vergoed.

 

Voor elke te declareren maaltijd dient een bon ingediend te worden. Chauffeurs zijn zelf verantwoordelijk voor de juistheid van de bonnen. Zie ook artikel 39 lid 1.


In artikel 39 wordt gesteld dat de maaltijden dienen te voldoen aan de "schijf van vijf". Dit betekent dat er sprake moet zijn van voldoende en gezonde gevarieerde maaltijden. De "schijf van vijf" verwijst naar 5 groepen voedingsmiddelen die samen de basis vormen voor een gezonde voeding. Deze basisvoedingsmiddelen zijn rijk aan voedingsstoffen. Meer informatie over de "schijf van vijf" treft u aan op de website van het Voedingscentrum.


De overige zakelijke kosten worden vergoed ter tegemoetkoming in de beroepskosten die door de chauffeur op een meerdaagse reis, met of zonder reisleider, dan wel een pendel of stedenreis moeten worden gemaakt. Deze beroepskosten zijn onderverdeeld in bouwstenen die in de toelichting op de CAO verduidelijkt worden.

 

Er bestaat geen aanspraak op deze vergoeding indien:

  • de touroperator, organisator of opdrachtgever van de werkgever ten minste de bedragen, genoemd in artikel 40 aantoonbaar verstrekt aan de werknemer; of
  • op de eerste en/of laatste dag van een meerdaagse reis uitsluitend sprake is van (rij)werkzaamheden zonder dat er personen worden vervoerd.

 

Meer informatie vindt u in artikel 40 en de toelichting op de CAO.

Met ingang van 1 januari 2014 geldt voor alle contractvormen dat de kosten voor alle opleidingen, ook die betreffende code 95, voor rekening van de werkgever komen. De studiedag zelf komt voor rekening van de werknemer.


De eventuele reistijd van en naar de cursuslocatie komt als werktijd voor rekening van de werkgever. De reis- en verblijfskosten worden eveneens aan de werknemer vergoed. Wanneer de werknemer met eigen vervoer reist, zal een kilometervergoeding worden toegekend volgens actuele fiscale normen.


Indien niet door het opleidingsinstituut is voorzien in een maaltijd voorziet de werkgever hier in. Zie ook artikel 41.


Aan de werknemer, die dienst heeft buiten standplaats, worden de werkelijk betaalde reiskosten vergoed volgens de fis­caal geldende normen, indien hij niet heeft kunnen reizen met door de werkgever beschikbaar gesteld vervoer (dienstauto of dienstbus).

Bij verplaatsing van het bedrijf of bij overplaatsing van werknemers worden gedurende twee jaar de extra kosten voor woon/werkverkeer vergoed volgens de geldende fiscale normen.

 

De werknemer belast met de uitvoering van groepsvervoer wiens dienst voor meer dan 3 uur wordt onderbroken, heeft in het tijdvak van onderbreking recht op een vergoeding voor de kosten van woon/werkverkeer volgens de actuele fiscale regeling. Zie ook artikel 42 lid 3.


 

7. Openbaar Vervoer

Dit is slechts het geval indien er tenminste 25 fulltime eenheden per jaar in het openbaar vervoer werkzaam zijn op eigen concessie, of wanneer dit vervoer wordt verkregen via onderaanbesteding en de uitvoering geschiedt als ware het een eigen concessie volgens een eigen complete dienstregeling, waarbij de duur van de onderaanbesteding overeenkomt met de concessie-termijn. In alle andere gevallen zijn de bepalingen zoals neergelegd in de artikelen 9 t/m 12 van de CAO Besloten Busvervoer van toepassing.


De wijze waarop bepaald wordt of er sprake is van meer dan 25 fulltime eenheden is vastgelegd in de toelichting op artikel 1 van de CAO.


Het rijden van een spoorstremming dient in de arbeidstijdadministratie op grond van artikel 2 s als openbaar vervoer te worden behandeld. Uitzonderingen hierop vormen ritten die in het kader van niet geplande NS-storingen (calamiteiten) worden uitgevoerd, deze ritten worden als ongeregeld vervoer aangemerkt.


Naast de werkgelegenheidsdagen, vermeld in artikel 27, zullen aan de werkne­mer die uitsluitend openbaar vervoer verricht 13 extra werkgelegenheidsdagen wor­den toegekend. De totale aanspraak op werkgelegenheidsdagen bedraagt in dat geval 18 werkgelegenheidsdagen (5 + 13 dagen). Werknemers waarbij slechts een deel van de werkzaamheden uit openbaar vervoer bestaat, krijgen deze extra aanspraak naar rato toegekend. In overleg met de werknemer kan de werkgever de OV werkgelegenheidsdagen via een toeslag van 5% per uur in tijd of in geld toekennen.

 

Werkgelegenheidsdagen verworven door het rijden van openbaar vervoerritten dienen door de werkgever tijdig (uiterlijk 4 dagen van te voren) te worden aangewezen. Ingeroosterde werkgelegenheidsdagen komen bij ziekte op die dagen te vervallen. Zie ook artikel 12.


 

8. Algemene Voorschriften

Indien de werknemer redelijkerwijs niet geacht kan worden thuis te overnachten, dient de werkgever zorg te dragen voor een zodanige accommodatie dat de werknemer in een zo groot mogelijke mate van privacy een ongestoorde dagelijkse rusttijd kan genieten, zodat een veilige uitoefening van zijn functie wordt gewaarborgd. De werknemer heeft hierbij recht op een éénpersoonshotelkamer met toilet en douche op de kamer. Deze verplichting vindt u terug in artikel 13 lid 2 van de CAO.

Werkgevers kunnen voor de looptijd van de CAO dispensatie aanvragen bij CAO-partijen voor werknemers die instemmen met een alternatieve locatie.


Kosten van de medische keuringen en van op grond daarvan te treffen maatrege­len zijn voor rekening van de werkgever, voor zover daarin niet op andere wijze wettelijk wordt voorzien. Zie ook artikel 14 van de CAO.


De werkgever draagt de kosten voor aanschaf en verlenging van de bestuurderskaart ten behoeve van de digitale tachograaf. Indien de werknemer op eigen verzoek de arbeidsovereenkomst beëindigt zal hij het restant van de geldende waarde van de bestuurderskaart terug betalen aan de werkgever.

 

Een eventuele nieuwe werkgever van deze werknemer vallende onder de CAO Besloten Busvervoer, zal het restant van die geldende waarde van de bestuurderskaart die de werknemer heeft terug betaald aan zijn voormalig werkgever, betaalbaar stellen. Zie ook artikel 13 lid 5.


De eis van dienstbetrekking is op grond van artikel 2 c en artikel 3 nog altijd van toepassing, het is de vervoerder namelijk verboden besloten busvervoer te verrichten met chauffeurs die niet bij hem in dienstbetrekking zijn.


Uitzondering:

  • ZZP-ers die kunnen worden aangemerkt als zelfstandige marktdeelnemers, ondernemingen in de zin van artikel 101, eerste lid VwEU (Trb. 1957,74). Voor 'schijnzelfstandigen', als bedoeld in het Arrest van HvJEU van 4 december 2014 (ECLI-nummer EU:C2014:2411), geldt onverkort de eis van dienstbetrekking.

 
Ter controle van de eis van dienstbetrekking is een meldingsplicht van kracht. De vervoerder is gehouden FSO maandelijks achteraf via de website www.stichtingfso.nl op de hoogte te brengen van het aangaan, het wijzigen en het beëindigen van een dienstbetrekking en melding te doen van de inzet van uitzendkrachten en werknemers die op basis van detachering in zijn bedrijf worden ingezet. Zie ook artikel 4.


In artikel 2 c en artikel 3 van de CAO Besloten Busvervoer is vastgelegd dat er een eis van dienstbetrekking geldt. Het is de vervoerder verboden besloten busvervoer te verrichten met chauffeurs die niet bij hem in dienstbetrekking zijn. Een uitzondering is gemaakt voor een ZZP-er die kan worden aangemerkt als een zelfstandige marktdeelnemer. 

 

Op ZZP-ers die ‘schijnzelfstandigen’ zijn als bedoeld in het arrest van het Europese Hof van Justitie d.d. 04-12-2014 is de cao besloten busvervoer gewoon van toepassing. Het genoemde Hof omschrijft ‘schijnzelfstandigen’ als dienstverleners wier situatie vergelijkbaar is met die van werknemers. Naar het oordeel van het Hof verliest een dienstverlener zijn hoedanigheid van zelfstandige marktdeelnemer (en dus van ondernemer) wanneer hij niet zelfstandig zijn marktgedrag bepaalt maar volledig afhankelijk is van zijn opdrachtgever, doordat hij geen van de uit de werkzaamheid van deze laatste voortvloeiende financiële en commerciële risico’s draagt en werkzaam is als in de onderneming van bedoelde opdrachtgever opgenomen medewerkers.


 

9. Verlof- en Vakantierechten

De hoofdregel is dat het vakantiegeld bij werknemers met een dienstverband voor onbepaalde tijd uiterlijk 31 mei wordt uitbetaald over het lopende kalenderjaar (dus 5 maanden achteraf en 7 maanden vooruit). Dit geldt voor alle werknemers die langer dan een jaar in dienst zijn en een dienstverband voor onbepaalde tijd hebben. De loonbedragen per 1 april van elk jaar gelden hierbij als berekeningsgrondslag. Slechts op uitdrukkelijk schriftelijk verzoek van de werknemer mag de vakantietoeslag in twee termijnen worden betaald, te weten: in mei en december van het betreffende kalenderjaar. De loonbedragen per april van het jaar gelden ook hier als berekeningsgrondslag.
Voor werknemers met een contract voor onbepaalde tijd én die minder dan 1 jaar in dienst zijn kan de werkgever de vakantietoeslag in twee termijnen betalen, waarvan de laatste termijn uiterlijk in de maand juni dient te vallen.

 

Werknemers met een dienstverband voor bepaalde tijd hebben recht op 1/12 van de vakantietoeslag voor aaneengesloten periodes van 30 dagen, gedurende welke deze overeenkomst op hen van toepassing is. Deze vakantietoeslag dient uiterlijk te worden uitbetaald bij het einde van het dienstverband.


Ja, dat kan. De vijf werkgelegenheidsdagen die u elk jaar krijgt toegewezen, kunnen door de werkgever worden toegekend zonder daarover met u in overleg te treden. Deze dagen dienen echter wel tijdig (uiterlijk 4 dagen van tevoren) door uw werkgever te worden aangewezen. Meer informatie vindt u in artikel 27.


Wettelijke vakantiedagen: per jaar is de werkgever verplicht aan de werknemer vakantie te verlenen gedurende minimaal viermaal het aantal bedongen arbeidsdagen per week. Een fulltimer heeft aanspraak op 4 weken x 5 arbeidsdagen = 20 wettelijke vakantiedagen.

 

Bovenwettelijke vakantiedagen: de extra vakantiedagen waar een werknemer op basis van zijn individuele arbeidsovereenkomst of collectieve arbeidsovereenkomst recht op heeft. Op basis van de CAO Besloten Busvervoer heeft een werknemer in de leeftijdscategorie 21 t/m 49 jaar recht op 3 bovenwettelijke vakantiedagen. Afhankelijk van de leeftijd kan dit aantal oplopen tot 7 bovenwettelijke vakantiedagen.

 

Wordt niet in een geheel jaar gewerkt (bijvoorbeeld omdat het dienstverband halverwege het jaar begint of eindigt) dan valt de opbouw van wettelijke en bovenwettelijke verlofdagen over dat jaar vanzelfsprekend naar evenredigheid lager uit.


Werkgever en werknemer kunnen overeenkomen dat de bovenwettelijke vakantiedagen en werkgelegenheidsdagen gedurende het dienstverband aan de werknemer worden uitbetaald. Over deze betaalde verlofdagen is op grond van artikel 6 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WMM) 8% vakantietoeslag verschuldigd.


De wettelijke vakantiedagen komen te vervallen indien deze niet uiterlijk zes maanden na het kalenderjaar waarin ze zijn opgebouwd, zijn genoten. Ten aanzien van de opgebouwde bovenwettelijke vakantiedagen geldt een verjaringstermijn van 5 jaar.

 


 

10. Ziekte en Ongeval

Vanaf 1 januari 2020 (alleen nieuwe ziektegevallen) geldt het volgende:
De werknemer kan aanspraak maken op 90% van het structurele loon gedurende het eerste ziektejaar. Gedurende het tweede ziektejaar heeft de aanspraak een omvang van 80% van het structurele loon. Onder het structureel loon wordt verstaan het functieloon en de toeslag(en) als gemiddelde berekenen over drie maanden voorafgaande aan de eerste ziektedag.

Voor de parttimer geldt bij arbeidsongeschiktheid dat het structurele loon wordt berekend over het gemiddelde aantal gewerkte uren gedurende de periode van 52 weken voorafgaand aan de datum van ziekmelding.

Tijdens de arbeidsongeschiktheid wordt de pensioenopbouw over 100% van het basisloon berekend.

 

Deze en meer regels die gelden in geval van arbeidsongeschikheid zijn opgenomen in artikel 30 van de CAO.


De beperking van de opbouw van vakantiedagen tot de laatste 6 maanden van de arbeidsongeschiktheid is per 1-1-2012 komen te vervallen. Na deze datum behoudt een werknemer bij ziekte zijn volledige opbouw. Voor wat betreft het vervallen of verjaren van verlofaanspraken wordt een onderscheid gemaakt tussen wettelijke en bovenwettelijke verlofdagen. De wettelijke dagen komen (uitzonderingen daargelaten) te vervallen een half jaar na het jaar waarin zij werden opgebouwd. Voor bovenwettelijke dagen geldt een verjaringstermijn van 5 jaar. Werkgever en werknemer kunnen overigens wel afspraken maken over het opnemen van vakantierechten gedurende een ziekteperiode.   


De werkgever heeft de bevoegdheid om per ziekmelding een wachtdag toe te passen. In zo’n geval wordt er één dag niet voor de loonberekening in aanmerking genomen. Indien de arbeidsongeschiktheid langer dan zeven dagen aaneengeslo­ten heeft geduurd, zal een eventueel toegepaste wachtdag alsnog worden vergoed (artikel 30 lid 3).


 

11. Slotbepalingen

Stichting FSO voert geen structurele onderzoeken naar de cao-naleving meer uit. Deze controleactiviteit is in 2017 beëindigd.


In bepaalde situaties (zie ook artikel 51) kunnen CAO-partijen een werkgever die daarom verzoekt dispensa­tie verlenen van één of meerdere bepalingen uit de CAO besloten busvervoer. Alleen werkgevers kunnen daartoe een verzoek indienen bij het secretariaat van CAO-partijen. Deze verzoeken worden behandeld in een vergadering van CAO-partijen.

 

Een verzoek tot dispensatie zal alleen in behandeling worden genomen indien het indienen van het dispensatieverzoek met instemming plaatsvindt van de OR (bij afwezigheid van een OR; de personeelsvertegenwoordiging of alle werknemers). Partijen kunnen FSO het dispensatieverzoek ter advisering voorleggen.

 

Partijen zullen, indien zij dispensatie verlenen, deze dispensatie slechts afgeven voor de looptijd van de CAO. Wordt er een nieuwe CAO overeengekomen, en heeft het bedrijf nog steeds behoefte aan dispensatie, dan moet opnieuw dispensatie aangevraagd worden. Daarnaast kunnen partijen aan het verlenen van dispensatie voorwaarden verbinden.

 

De procedure voor het aanvragen van dispensatie:

Het bedrijf dat dispensatie wil aanvragen stuurt het schriftelijke dispen­satieverzoek, mede ondertekend door een bevoegd vertegenwoordiger van de OR, de personeelsvertegenwoordiging of al zijn werknemers naar de secretaris van CAO-partijen; de heer mr. O.P.C.M. Weterings, Postbus 154, 4100 AD Culemborg.

Het bedrijf dat om dispensatie verzoekt zal van de partijen bij de CAO bericht ontvangen wanneer het dispensatieverzoek door partijen zal worden besproken en over het door CAO-partijen genomen besluit.

 

De voorwaarden verbonden aan een dispensatieverzoek zijn opgenomen in een reglement (zie ook bijlage 10 van de CAO).


Geschillen over de uitleg en toepassing van de CAO voor het besloten busvervoer kunnen door partijen daarbij en door werkgevers en werknemers op wier dienstbetrekking deze CAO van toepassing is, worden voorgelegd aan de Geschillencommissie CAO Besloten Busvervoer.

 

De Geschillencommissie beslist op verzoek van werkgever en werknemer bij wege van bindend advies.

 

In het kader van de procedurele behandeling van dispensatieverzoeken fungeert de Geschillencommissie tevens als bezwaarcommissie.

 

Samenstelling en werkwijze van de Geschillencommissie zijn geregeld in het reglement van die commissie (zie ook bijlage 9 en 10 van de CAO).